Toe-moediging als tussenwoord voor het behoud van de dynamiek … enkele reflecties op basis van de filosofie van Henri Bergson

Het mag een bijzondere prestatie worden genoemd dat Emily Herring een biografie van de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941) heeft geschreven die verbanden legt tussen zijn filosofie en de wereld om hem heen. Een eerdere biografie over Bergson (Soulez & Worms, 1997) liet zich nog wat meer hinderen door het uitdrukkelijke verbod van Bergson om dit verband te leggen.

Om over Herrings boek direct iets te zeggen: door Bergson te betitelen als heraut van een rusteloze wereld maakt Herring duidelijk dat diens filosofie een uitdrukking is van een toen tumultueuze wereld. Duizelingwekkend noemde de historicus Philip Blom (2009) dezelfde periode. We hebben het dan over het Belle Époque (einde 19e eeuw tot aan WOI), en niet alleen in Frankrijk.

Kennismaken met Bergson is kennismaken met een filosofie die verwantschap vertoont met complexiteitsdenken (bijvoorbeeld Harris, P. (2004), Letiche, H. (2000)). Het is filosofie die opgang maakte in sterk veranderende tijden. Op zoek naar houvast bood Bergson toen, en biedt complexiteitsdenken nu, een perspectief. Een groot verschil met complexiteitsdenken zal vermoedelijk blijven dat er files ontstonden wanneer Bergson ergens een lezing hield.

Durée en élan vital

Bergson is de geschiedenis van de filosofie vooral ingegaan met begrippen als durée en élan vital. Het zijn begrippen die niet alleen uitdrukking geven aan het dagelijkse tumult, maar zich ook scherp onderscheiden van een toen hoogtij vierend positivistisch determinisme in de wetenschappen. Waar de wetenschappen suggereerden de wetmatigheden van samenleving en natuur op het spoor te zijn, keerde Bergson dit perspectief 180o. Met durée en élan vital probeerde hij duidelijk te maken dat voortdurende verandering de grondslag is van onze werkelijkheid. Wat we voor wetmatigheden houden, zijn snapshots van een werkelijkheid in beweging. Het begrip durée – vertaald met ‘duur’ – wordt door Bergson naast het begrip temps – tijd – gezet. Temps is in de ogen van Bergson een kunstmatig terugbrengen van de werkelijkheid tot hapklare brokjes. Met durée drukt hij uit dat we in een werkelijkheid van verandering zitten. Het tegenwoordig door Hermsen (2009, 2014) onder de aandacht gebrachte begrip Kairos leunt tegen Bergsons durée aan. Hermsen benadrukt dat we de lineaire kloktijd (Chronos) zouden moeten stilzetten om onszelf de kans te geven onder te dompelen in de traagheid van het moment. Voor Bergson (1907) was intuïtie de aangewezen manier om aansluiting te vinden in een doorgaande stroom van creatie, een stroom van productieve divergentie, die hij gevoed wist door een élan vital. Bergson sprak niet voor niets van een creatieve evolutie. Radicaal concludeert hij dat voorspellen onmogelijk is, elke voorspelling is slechts een projectie van het verleden.

Ontdaan van alle mystieke associaties zou ik tegenwoordig het élan vital aanduiden als een niet te stoppen proces van zelfordening, waarin zich onophoudelijk nieuwe variaties ontwikkelen.

Homo faber

Een verklaring voor onze gewoonte om de werkelijkheid stil te zetten, op te delen en vervolgens als een mechaniek weer in beweging te brengen, balde Bergson (1907) samen in het begrip homo faber. Volgens Bergson is in de evolutie niet een homo sapiens maar een homo faber voortgebracht. De mens zou evolutionair gezien primair een maker zijn. Bergson omschrijft deze als behept met een intelligentie die hem in staat stelt op oneindige wijze werktuigen te bouwen die op hun beurt werktuigen maken (1907:613). Bergson (ib.:532) stelt dat we: ”van oorsprong denken om te handelen… Om te kunnen handelen, beginnen we met een doel te stellen, maken we een plan, vervolgens gaan we in op de details van het mechaniek dat ons doel moet realiseren…Daarvoor zoeken we in de natuur naar overeenkomsten, die ons in staat stellen vooruit te lopen op de toekomst.” (mijn vertaling). Voor Bergson gaat menselijke intelligentie doelgericht en calculerend te werk, zich daarbij de natuur voorstellend als een immense inerte machine, die naar goeddunken in en uit elkaar kan worden gehaald. Onze intelligentie hebben we nodig om te overleven, maar Bergson waarschuwt ons ervoor deze te verabsoluteren.

Bergsons beroemde landgenoot Jules Verne (1828-1905) waarschuwde in 1863 al voor de vreugdeloosheid van een machinale denkwereld (Verne, 1995). Dat we daarom in de omschrijving van de homo faber diepe sporen van de achtereenvolgende industriële revoluties aantreffen, hoeft weinig betoog. Het Belle Époque was de met de doorbraak van elektriciteit nu eenmaal ook een periode waarin techniek tot de algemene verbeelding ging spreken. Wat echter klip en klaar wordt, is dat Bergsons diagnose van de menselijke aard zich niet beperkt tot alleen de met het determinisme behepte wetenschapper.

Het alledaagse determinisme

Bergson maakt eigenlijk duidelijk dat we allemaal mini-deterministen zijn. Dat we de wereld met onze manier van denken en praten in stukjes hakken en stilzetten in de veronderstelling dat we daarmee grip krijgen op wat er gebeurt. Het is volgens Bergson blijkbaar de menselijke aard om aan de lopende band de omgeving te homogeniseren, te objectiveren en te reïficeren. En dat alleen al maakt dat het de nodige inspanning zal kosten om dit evolutionair verankerde gedrag te verbinden met een dynamisch perspectief.

Omdat volgens Bergson ook onze taal noodgedwongen de werkelijkheid stilzet, hebben we eigenlijk geen woorden om de dynamiek ‘te vangen’. Vandaar dat Bergson zelf een nogal poëtisch taalgebruik hanteerde, daarvoor zelfs werd geëerd met de Nobelprijs voor Literatuur in 1927. Nieuwe taal is nodig en eigenlijk onmogelijk.

We zijn allemaal managers

De manier waarop binnen sociaal complexiteitsdenken het management wordt bekritiseerd kan als een kritiek op iedere homo faber worden gezien. Misschien zijn er managers die zich een opper homo faber wanen, maar in beginsel oriënteert iedereen zich op eenzelfde manier op zijn omgeving, met eigen doelen, plannen en calculaties. In vele interacties ontstaan dan nieuwe patronen, maar het onderkennen van het homo faber-karakter van iedere deelnemer relativeert de eenzijdige karikatuur die van het management binnen een sociaal complexiteitsbenadering wordt gemaakt. Alsof alleen het management streeft naar voorspelbare beheersing van processen. Dat doen we allemaal. We zijn allemaal dragers van het management DNA.

Op zoek naar tussenwoorden

Tegelijkertijd moet worden erkend dat een sociale complexiteitsbenadering probeert woorden te geven aan dynamiek, aan verandering en aan onvoorspelbaarheid. Woorden te geven aan een zekere opluchting dat de werkelijkheid niet in beton kan worden gegoten. Ik noem dat zoeken naar tussenwoorden. Een idee waarop ik werd gebracht door wat Bergson over intuïtie schrijft.

In 1911 probeert Bergson op een congres over filosofie zijn opvatting over intuïtie te verhelderen. Bergson wijst erop dat je een filosofie niet als een gesloten en afgerond systeem moet benaderen, maar dat je op zoek moet naar het moment waarop een filosoof zijn primaire idee gewaarwordt. Hèt idee dat de filosoof gaat onderzoeken en uitbouwen tot een systeem. Dat idee ontstaat als de filosoof is ondergedompeld in een stroom van gedachten, inzichten en gebeurtenissen, als hij zich intuïtief verbindt/verbonden weet met het élan vital. Dat moment is een zowel lichamelijke als intellectuele ervaring waarin we “… uitkomen bij een tussenliggend beeld dat de eenvoud van de concrete intuïtie en de complexiteit van abstracties vertaalt, een vluchtig en vervliegend beeld dat gaat malen in het hoofd.” (Bergson, 1911:1347; mijn vertaling). Het is een tussenliggend beeld dat bestaande kaders aantast om langzaam uit te groeien tot een nieuw perspectief. Voor Bergson is filosofie daarom iets eenvoudigs: contact blijven leggen met de warmte en het licht van de durée, met de vreugde van het élan vital.

Toe-moediging als tussenwoord

Met dat in het achterhoofd wordt eens te meer duidelijk waarom er in Hertfordshire – de bakermat van het sociale complexiteitsdenken – een taboe rust om het aldaar ontwikkelde idee van een complex responsieve proces-benadering aan te duiden met de afkorting CRP. Immers, als afkorting krijgt het een schijnbare evidentie, alsof met drie letters duidelijk is waarover het gaat. Terwijl ‘complex responsieve proces-benadering’ je al zodanig over je woorden laat struikelen dat je je vanzelf afvraagt wat dat in godsnaam moet voorstellen.

Zo gauw dat laatste aan de orde is, hebben we met tussenwoorden te maken. Woorden die bestaande kaders tussen haakjes zetten en haast dwingend uitnodigen om nieuwe wegen in te slaan.

Zo’n woord is het woord toe-moediging. Toe-moediging is een tussenwoord dat door Homan & Wetzels (2023a) werd geïntroduceerd om in het kader van klimaatverandering iemand ertoe te bewegen de persoonlijke voetafdruk te verminderen. Gericht op stapjes in het dagelijkse bestaan. Toe-moediging kan worden betrokken op degene die iets voor het klimaat wil doen, en om anderen aan te zetten iets te doen. Het is een Nederlands woord, dat vragen oproept omdat het nieuw is, omdat het bemoedigen en toevertrouwen combineert en daarmee een krachtige morele lading krijgt, zonder moralistisch te worden.

Het woord kwam bij Homan & Wetzels (2023) voort uit hun verlangen iets aan klimaatverandering te doen zonder de zoveelste te zijn die vanaf een kansel anderen voorhoudt hoe verwerpelijk de omvang van hun voetafdruk is. Daartoe ontwikkelden zij het idee van re-actorschap, een houding om stapje voor stapje anderen tot ander gedrag aan te zetten. Toe-moediging zou bestaan uit op vrijmoedige wijze praten met de ander. Om op een bescheiden maar betrokken manier af en toe iets ten behoeve van het klimaat te droppen in de vele lokale conversaties die iemand heeft. De kracht van een woord als toe-moediging zit in de actieve vorm, toe-moedigen blijft prikkelen om iets te doen, maar ook dat er iets kan worden gedaan. In allerlei opzichten verwijst het naar veranderlijkheid, zonder deze in beton van procedures, protocollen, implementatieschema’s of beïnvloedbare factoren te gieten.

Voor het behoud van dynamiek

We zouden meer van deze woorden nodig hebben. Vooral om te laten zien dat we in een dynamische werkelijkheid verkeren, waar meer mogelijk is en blijkt te gebeuren dan wordt gesuggereerd in de handboeken die we op velerlei terreinen erop nahouden.  Tussenwoorden zouden het in iedereen aanwezige management DNA wat kunnen relativeren. En ruimte kunnen creëren om het anders te doen. Om met Bergson te spreken, ze zouden de lichtvoetige potentie van zelfordening aan het licht kunnen brengen.

Misschien is het wel het belangrijkste kenmerk van tussenwoorden dat de spellingscorrector van je tekstverwerkingsprogramma het woord als onbekend blijft aanduiden. Tussenwoorden zouden de wenkbrauwen moeten doen fronsen, moeten ontregelen en afwijken van de gebruikelijke grammatica en syntaxis om ieder zo te laten struikelen over zijn vanzelfsprekendheden.

Literatuur:

Bergson, H. (1907). L’Évolution créatrice. In: Oeuvres, éd. Robinet, A. (1984). Presses Universitaires de France. 487-809.

Bergson, H (1911). L’Intuition philosophique. In: Oeuvres, éd. Robinet, A. (1984). Presses Universitaires de France. 1345-1365.

Blom, Ph. (2009). De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914. De Bezige Bij.

Harris, P. (2004). Diagramming duration: Bergsonian multiplicity and chaos theory. Intermédialités. 3. 97-117.

Hermsen, J. (2009). Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst. De Arbeiderspers.

Hermsen, J. (2014). Kairos. Een nieuwe bevlogenheid. De Arbeiderspers.

Herring, E (2024). Herald of a restless world. How Henri Bergson brought philosophy to the people. Basic Books.

Homan, Th., Wetzels, R. (2023). Wat nu!? Nieuw perspectief op gedragsverandering voor het klimaat. Boom.

Homan, Th., Wetzels, R. (2023a). Toe-moediging voor anders denken en doen bij het komen tot (grootschalige) gedragsverandering. Bijlage bij Wat nu!?

Letiche, H. (2000). Phenomenal complexity theory as informed by Bergson. Journal of Organizational Change Management. 13-6, 545-557.

Soulez, Ph., Worms, F. (1997). Bergson. Flammarion.

Verne, J. (1995). Parijs in de twintigste eeuw. Arena.

One thought on “Toe-moediging als tussenwoord voor het behoud van de dynamiek … enkele reflecties op basis van de filosofie van Henri Bergson

  1. Wat weer een mooi verhaal, Frits. Ik heb net (via een tip van Rob Wetzels) een heel verhaal gelezen over het veel gebruikte (tussen-)woord ’kantelpunt’. Ook dat woord pretendeert volgens mij zo’n tussenwoord te zijn. Zie:
    https://decorrespondent.nl/15628/alarm-slaan-of-beter-bewijs-zoeken-de-wetenschappelijke-strijd-achter-kantelpunten-in-het-klimaat/8557663c-b291-074f-21c0-0a006a26b947?pk_campaign=weekly&mc_cid=5a50741b2c&mc_eid=7976e8a7d6

    Los van de inhoud waar dit verhaal over die kantelpunten over gaat, zie je ook dat de betreffende onderzoekers op zoek zijn naar woorden (kreten, congregate labels -Wat nu!?, p. 255; cult values) die ‘aanslaan’; die bij mensen binnenkomen en tot gedragsverandering (of – variatie) prikkelen. Naar mijn idee belangrijke ‘functies’ van tussenwoorden.

    Waar ik enigszins van mening met je verschil is dat je stelt dat we allemaal ‘homo faber’ zijn. Wat ik daarbij wel herken is dat het managementdenken absoluut niet alleen bij managers leeft, maar ook bij veel medewerkers. Als managers met een inspirerend verhaal komen, dan hóor je de medewerkers al zeggen: ‘ja, leuk, maar wat is dan precies het doel en wat wordt dan het plan’? Maar mijn betekeniswolkenonderzoek maakt duidelijk dat er ook nog allerlei andere discoursen rondgaan. Dus niet alleen maar homo fabertjes. Een mooi voorbeeld hiervan vind ik de ‘veranderfonteintjes’ (zelf volgens mij ook aan geinig ‘tussenwoord’) die ik bij het onderzoek De Veranderende Gemeente tegen ben gekomen. Dat zijn mensen die juist niet vanuit een vastomlijnde doelstelling of met een vastomlijnd plan werken. Eerder willen ze ergens vanaf of van-weg. En dat ‘doen’ ze door te doen: gewoon allerlei dingen uitproberen; zien wat er gebeurt (hoe hun acts worden gesupplementeerd) en daar weer op verder borduren. Het ‘faberen’ is dan dus meer ‘bricoleren’; ‘pielen en kiek’n wat ’t wordt.

    Het gaat dan trouwens weer helemaal mis als (zoals een gemeente me laatst benaderde) men een ‘veranderfonteintjesvriendelijke cultuur’ wil installeren in de organisatie… Dan worden veranderfonteintjes ‘ingefaberd’… 😉

    Zelf ben ik de laatste tijd bezig met het woordenpaar ‘erdenken en heranderen’ (ipv herdenken en veranderen). Wat ik daarmee bedoel is dat je in je gezamenlijke lokale interacties tot bepaalde betekenisgevingen komt, die voor jullie als betrokkenen ‘waar’ lijken. Ik noem dat ‘er-denken’. Denken dat ‘er’ iets waars is.
    Ik zie verandering een-op-een samenhangen met veranderingen van relationele patronen en sociale netwerken. Anders gezegd: zolang dezelfde mensen met elkaar over dezelfde dingen blijven praten is er weinig (niet nul, trouwens) kans op verandering, vernieuwing etc. ‘Her-anderen’ staat voor mij voor het in contact komen met andere mensen, ofwel met het op een andere manier in contact komen met de mensen met wie je al in contact bent…

    Ikzelf vind het belangrijk om dat soort Nederlandse woorden te vinden die geen Nederlands zijn. Ik doe dat behoorlijk bewust. Als je namelijk de geijkte termen als ‘communicatie’; ‘leiderschap’, ‘sturing’, ‘onder- en bovenstroom’ gebruikt dat roepen die ook associaties op met het dominante (dat wel) homo-faber-discours. Ik wil juist woorden gebruiken die heel beeldend zijn, maar niet hetzelfde als de standaard cliché-termen. Overigens is het vinden van dat soort woorden dan weer geen lineair ontwerpproces. ’t Gaat vaak om toevalligheden, serependiteit etc. Zo kwam ik de term ‘petrischaaltje’ ergens in een artikel tegen dat over heel iets anders ging. Ik was toen bezig met een stuk over interactie in groepen en al schrijvend zag ik mezelf de term ‘petrischaaltje’ in de tekst frommelen. Verder niet over nagedacht. Totdat na de publicatie van Organisatiedynamica (in dit geval) ik opeens merkte dat heel veel mensen die term overnamen en hem gingen gebruiken. Anders gezegd: mijn relatief toevallig ‘act’ werd fors (‘positief’) gesupplementeerd. Waarop ik dan denk: ‘mooi, die houden we d’r in…’
    Dit zegt mij iets over hoe dit soort termen (‘tussenwoorden’) ontstaan, Niet per sé heel doelgericht bedacht of zo. Overigens is de term ‘tussenwoord’ zelf ook alweer een tussenwoord, toch…😉

    Affijn, zo blijven we ook maar lekker doorpielen.

    Hartelijke groet
    Thijs

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *